Controle exportauto’s
Een extra controle bij de bpm-teruggaaf bij export leidt ook tot meerkosten. Autoverkopers kunnen bpm terugvragen van auto’s die zij binnen Europa hebben verkocht. Daarvoor dienen zij binnen 13 weken na export een teruggaveverzoek in. De auto moet dan wel een duurzaam Europees kenteken hebben. Om fraude te voorkomen, gaat de Belastingdienst vanaf 1 januari 2021 controleren of de auto daadwerkelijk in het land aanwezig is. José Burgemeester: “Omdat handelaren voertuigen niet kentekenen weten Nederlandse autoverkopers vaak niet in welk land de auto uiteindelijk gekentekend wordt en of dit binnen 13 weken is. Exporteurs maken daarom gebruik van een Duits duurzaam kenteken. Door de controle zijn Nederlandse exporteurs nu genoodzaakt om auto’s voor kentekening naar Duitsland te brengen. Dit leidt tot hoge kosten bij de handelaren, maar ook tot economisch nadeel voor de Nederlandse economie. Arbeidsplaatsen en belastingen vloeien naar Duitsland.” BOVAG zou de wet op bpm graag gewijzigd zien. “Wij zeggen: bij export naar welk land dan ook krijgt men de bpm terug. Dit kost de staat een beetje meer bpm, maar datzelfde bedrag zal waarschijnlijk worden bespaard in de handhaving.”
Tot slot pakken donkere wolken zich samen boven de rest-bpm op de import van gebruikte auto’s. Voor het berekenen ervan wordt veel gebruikgemaakt van koerslijsten. Door een uitspraak van de Hoge Raad, die zegt dat een identieke daadwerkelijk verkochte auto als uitgangspunt moet worden genomen, zijn die koerslijsten mogelijk onbruikbaar geworden. “In de branche heeft de uitspraak voor onrust gezorgd. Want exact dezelfde auto, bouwjaar, model, kilometerstand, etc. is bijna nooit te vinden”, legt Burgemeester uit. De uitspraak ging over een bijzondere auto waar er maar heel weinig van zijn en waardebepaling daardoor moeilijker is. BOVAG gaat in gesprek met de Belastingdienst. “Als zij de uitspraak te strikt uitlegt, zal voor veel voertuigen het taxatierapport meer in beeld komen voor waardebepaling. Die is voor de belastingdienst moeilijker te controleren en kan zorgen voor een oneerlijke concurrentie. Dit zal niet de bedoeling zijn van de Belastingdienst.”